Het W-document geeft als identiteitsdocument wel toegang tot het theorie- en praktijkexamen bij het CBR (met een geldigheid van een jaar ná slagen). Uit signalen van gemeenten en uit cijfers van de RDW blijkt dat er soms toch rijbewijsaanvragen worden doorgezet aan de balie op grond van een W-document. Dit is niet toegestaan.
De vreemdeling betoogt dat presenteren in persoon hangende beroep in strijd is met arrest Gnandi.
De Afdeling overweegt als volgt. Uit het arrest Gnandi volgt niet dat de minister hangende beroep in het geheel geen voorbereidende handelingen mag verrichten die zijn gericht op de terugkeer van een vreemdeling. De minister moet daarbij wel waarborgen dat deze handelingen niet in strijd zijn met het beginsel van non-refoulement.
Het is niet toegestaan een vreemdeling in persoon te presenteren voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde beroep. De gevolgen van een presentatie in persoon zijn niet geheel voorzienbaar en kunnen verstrekkend zijn voor de vreemdeling. Daarbij komt dat deze gevolgen onomkeerbaar zijn of moeilijk te herstellen kunnen zijn, terwijl hangende beroep nog niet vaststaat dat de vreemdeling daadwerkelijk moet vertrekken. Ook wordt betrokken dat een vreemdeling door direct geconfronteerd te worden met de autoriteiten waarvoor hij stelt te vrezen, onder grote druk kan komen te staan. Het risico dat bij een presentatie in persoon in strijd zou kunnen worden gehandeld met het beginsel van non-refoulement en dat daarmee ook de doeltreffendheid van het rechtsmiddel niet kan worden gegarandeerd, is dusdanig groot dat presentatie in persoon niet mag plaatsvinden voordat de rechter de afwijzing van de asielaanvraag heeft getoetst. Gelet hierop is een presentatie in persoon hangende beroep in strijd met het arrest Gnandi.
De minister mag, hangende beroep bij de autoriteiten van het vermoedelijke land van herkomst, wél een lp-aanvraag indienen.
Hoger beroep tegen Rb Arnhem NL22.8408, 6.4.23 gegrond.
ABRvS 202302824/1, 19.11.25
ECLI:NL:RVS:2025:5547
De vreemdeling klaagt over het oordeel van de rechtbank dat het handelen van de minister door hangende beroep zijn persoonsgegevens aan de Sierra Leoonse autoriteiten te verstrekken, niet ten koste is gegaan van de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.
De Afdeling overweegt dat de minister, hangende beroep in het kader van een lp-aanvraag, persoonsgegevens van een vreemdeling mag verstrekken aan de autoriteiten van diens vermoedelijke land van herkomst mits voldoende waarborgen in acht worden genomen. Uit het arrest Gnandi volgt niet dat tijdens het beroep geen enkele voorbereidende handeling voor terugkeer mag worden verricht. De minister moet daarbij wel waarborgen dat deze handelingen het non-refoulementbeginsel niet schenden en dat het rechtsmiddel beroep ten volle doeltreffend blijft. Het verstrekken van persoonsgegevens in het kader van een lp-aanvraag geldt als een toegestane voorbereidende handeling omdat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit, zoals bedoeld in Gnandi, hierdoor niet intreden.
Voorwaarde is wel dat de minister zorgvuldig handelt en de vreemdeling zo veel mogelijk bij de lp-procedure betrekt. Deze moet kunnen controleren dat geen asielgerelateerde of anderszins schadelijke gegevens worden verstrekt. De minister mag daarom niet buiten het medeweten van de vreemdeling een lp-aanvraag indienen, ook niet wanneer de vreemdeling weigert mee te werken. De vreemdeling moet eventuele bezwaren kenbaar kunnen maken en zo nodig een rechtsmiddel (zoals een vovo) kunnen instellen om indiening van de aanvraag tegen te houden. Onder omstandigheden kunnen zelfs de algemene persoonsgegevens (zoals herkomstland, naam, geboortegegevens, gegevens van ouders en laatste adres) al een asielgerelateerde of anderszins schadelijke strekking hebben.
In deze zaak heeft de minister de vreemdeling niet in staat gesteld de lp-aanvraag zelf in te vullen, te ondertekenen of te controleren, en heeft de minister de aanvraag zonder diens medeweten ingediend. Daarmee heeft de minister niet alle noodzakelijke waarborgen in acht genomen en mogelijk gehandeld in strijd met het non-refoulementbeginsel en de doeltreffendheid van het rechtsmiddel beroep.
Hoger beroep tegen rb Middelburg NL21.14311, 11.7.22 gegrond.
ABRvS 202204477/1, 19.11.25
ECLI:NL:RVS:2025:5548
Het opleggen van een bewaringsmaatregel is een sterk belastend besluit. Het gaat om een inbreuk op een van de fundamentele rechten van de mens, het recht om zich vrij te kunnen bewegen. Detentie is daarom ultimum remedium. Bewaring dient enkel te worden toegepast indien er geen andere alternatieven voorhanden lijken om het met de bewaring gediende doel te bereiken. De vraag naar een alternatief dient verweerder onbevangen, nieuwsgierig en pro- actief tegemoet te treden. De start van dit onderzoek is veelal het gehoor voorafgaand aan de bewaring. De tijdens dat gehoor vergaarde feiten en omstandigheden kunnen aanleiding geven tot vervolgonderzoek. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige geval niet kunnen volstaan met enkel de vragen die hij in het gehoor aan eiser heeft gesteld. Eiser heeft tijdens het gehoor immers met naam en toenaam een vaste woon- en verblijfplaats opgegeven en desgevraagd aangegeven dat hoewel hij niet uit Nederland wil vertrekken, hij wel aan zijn vertrek zal meewerken. Deze combinatie van factoren had bij verweerder aanleiding moeten zijn om nader te onderzoeken – te beginnen met het daarover nader bevragen van eiser – of in de vorm van nadere afspraken met een lichter middel kon worden volstaan. Dit klemt temeer nu eiser niet eerder met de vreemdelingenpolitie in aanraking is geweest en er dus geen track-record is dat met eiser in een situatie als deze geen afspraken gemaakt zouden kunnen worden.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het toepassen van een lichter middel altijd een vorm van onzekerheid met zich zal dragen. Niemand heeft een glazen bol. Hoe sneller verweerder evenwel het risico van deze onzekerheid in het nadeel van de vreemdeling laat uitvallen, hoe groter de kans dat de onderzoeksplicht, en in het vervolg daarvan het gebod van detentie als ultimum remedium, is geschonden.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL25.48236, 20.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:20694
De regering acht het gerechtvaardigd om onderscheid te maken tussen het deelnemen (anders dan als pleger) aan illegaal verblijf in algemene zin enerzijds en illegaal verblijf in weerwil van een ongewenstverklaring of inreisverbod anderzijds. Bij dat laatste is hulpverlening wel strafbaar.
https://open.overheid.nl/documenten/26d6cbc5-2475-4fde-bedc-9836c5c3889d/file, 13.11.25
Tekst Novelle: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-2.html, 18.11.25
Memorie van Toelichting: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-3.html
Advies RvS en nader rapport: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36855-4.html
De politie heeft, na een melding, eiser op de grond aangetroffen. Hij lag daar in de stabiele zijligging in het bijzijn van een arts. Eiser was aanspreekbaar en had een goede ademhaling en hartslag. Eiser is gecontroleerd door ambulancepersoneel. Ondertussen trof de verbalisant in eisers tas een set papieren aan met daarop eisers naam. Na het raadplegen van de beschikbare politiesystemen bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser stelt verder dat het enkele feit dat op de ambulance wordt gewacht, nog niet noodzakelijk maakt dat in zijn spullen wordt gezocht, dan wel een identiteitsbewijs wordt gevorderd.
Verweerder heeft toegelicht dat het achterhalen van eisers identiteit in dit geval behoort tot de algemene taak van de politie. Bovendien zijn de spullen van eiser onderzocht ten behoeve van hulpverlening. Na het verifiëren van eisers gegevens, in de daarvoor bestemde politiesystemen, bleek eiser geen rechtmatig verblijf te hebben. Hierna is eiser staandegehouden op grond van de vreemdelingenwet. De rechtbank kan de toelichting van de minister volgen.
Beroep ongegrond.
Rb Utrecht NL25.26072, 30.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21835
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle betrokken belangen bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk sinds 1986 in Nederland verblijft én eerder dan 29 november 1999, de datum waarop hij volgens verweerder zijn eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend, een asielaanvraag heeft ingediend. Dit heeft eiser niet aangetoond.
Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat enkel langdurig verblijf in Nederland niet direct maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de keuze van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen, ondanks dat hij geen verblijfsvergunning heeft, voor eigen rekening en risico van eiser komt. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser voldoende banden heeft met Pakistan om zich daar staande te kunnen houden, omdat hij zijn vormende jaren daar heeft doorgebracht en de taal spreekt. De stelling van eiser dat hij vrienden en kennissen heeft in Nederland en ook vrijwilligerswerk verricht, maakt dit niet anders.
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder niet ten onrechte kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang op privéleven in Nederland.
Rb den Haag NL25.24976 en NL25.24979, 9.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:20708
De IND dient in alle lopende procedures met betrekking tot een artikel 9-document - ongeacht of het gaat om een vaststelling, afwijzing of intrekking - de ingangsdatum van het (afgeleide) EU-verblijfsrecht in de kennisgeving/ beschikking te vermelden als de vreemdeling daarom vraagt. Wel ligt de bewijslast bij de vreemdeling.
Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland twee broers heeft die erkend zijn als vluchteling vanwege hun lidmaatschap bij HDP en de activiteiten die zij hebben verricht voor deze partij. Uit het AAB Turkije van februari 2025 blijkt dat familieleden van HDP-leden ook de negatieve aandacht kunnen trekken van de Turkse autoriteiten. Dit ziet met name op ouders, echtgenoten, broers, zussen en kinderen van HDP-leden. Uit het bestreden besluit noch het voornemen valt af te leiden dat verweerder heeft onderzocht of eiser bij terugkeer naar Turkije problemen zal ondervinden met de Turkse autoriteiten om voornoemde reden. Verweerder heeft dan ook onvoldoende acht geslagen op eisers verklaringen ten aanzien van zijn problemen bij terugkeer naar Turkije vanwege het HDP-lidmaatschap van zijn broers.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL25.13717, 7.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21200
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser, waaronder de verklaringen over zijn getroebleerde jeugd, zijn hiv-besmetting, het jarenlange leven op straat, de mishandelingen door de politie en militairen, de detenties vanwege dakloosheid, het ontbreken van een sociaal netwerk, de op hem gepleegde aanslag en zijn ernstige psychische problemen, in onderlinge samenhang bezien, ten onrechte maar in elk geval niet deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder stelt weliswaar terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de mishandelingen in zijn vroege jeugd door zijn familie bij terugkeer naar Guinee Bissau een dergelijk risico loopt, maar dat geldt niet zonder meer voor de overige geloofwaardig bevonden gebeurtenissen en omstandigheden, die zich niet alleen voordeden in de jeugd van eiser, maar tot aan zijn vertrek.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat de (geloofwaardig geachte) problemen, onder meer vanwege het leven op straat, hoe de politie met hem is omgegaan en de herhaalde detenties en mishandelingen als gevolg van de dakloosheid, zich in de toekomst niet meer zullen voordoen, omdat hij inmiddels een volwassen man is. Ook toen eiser een volwassen man was, deden deze problemen zich immers voor, waarbij van belang is dat eiser geen sociaal netwerk heeft en ernstige medische problemen heeft, ook mentaal.
Bovendien dienen de geloofwaardig bevonden asielmotieven van eiser niet enkel afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang beoordeeld te worden ter beantwoording van de vraag of terugkeer van eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich brengt
Dat eiser een verblijfsvergunning regulier op medische gronden heeft en dus niet hoeft terug te keren op dit moment, doet daar niet aan af. Eiser stelt terecht dat een asielvergunning hem meer rechten en meer zekerheden zou geven.
De rechtbank wijst er tevens op dat het aan verweerder is om te onderbouwen dat eiser zich bij ernstige problemen tot de autoriteiten kan wenden om bescherming te vragen. Nu het onweersproken juist/ vooral de politie is waarvoor eiser bij terugkeer heeft te vrezen, valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat eiser deze bescherming zal kunnen verkrijgen.
De beroepsgrond slaagt.
Rb Rotterdam NL23.40647, 13.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21679