De toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 leidt er niet toe dat geen illegaal verblijf meer bestaat in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Omdat artikel 64 alleen verplicht om de uitzetting wegens medische beletselen achterwege te laten, is de minister bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 bovendien niet verplicht om een beoordeling te verrichten aan de hand van artikel 8 van het EVRM.
Appellant betoogt gelet op het voorgaande terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 de inmenging in zijn recht op privéleven niet wegneemt. De vertrekplicht die is ontstaan toen de minister zijn verblijfsvergunning heeft ingetrokken, wordt met de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 slechts tijdelijk opgeschort. Tegelijkertijd kan appellant de rechten die worden beschermd onder artikel 8 van het EVRM niet in volle omvang uitoefenen zoals dat wel zou kunnen als hij in het bezit zou zijn van een verblijfsvergunning.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister in haar besluit de medische problematiek van appellant onvoldoende heeft betrokken. Datzelfde geldt voor de effecten van het langjarig verlenen van uitstel van vertrek op zijn privéleven. Het besluit is dus ondeugdelijk gemotiveerd en het beroep is gegrond.
Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL23.34402, 5.11.24 is gegrond.
RvS 202407231/1/V1, 21.10.25
ECLI:NL:RVS:2025:5035
Eiser woont in Marokko. Hij heeft een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum om zich te voegen bij zijn Spaanse vrouw in Nederland. Eiser en referente zijn in Marokko op religieuze wijze gehuwd.
De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat eiser en referente samen hebben gewoond, een gezamenlijke huishouding hebben (gehad) of een gezamenlijk kind hebben waar ze samen zorg voor dragen. Daarnaast is volgens de minister niet gebleken dat eiser en referente gezamenlijke financiële verplichtingen of banden hebben dan wel gezamenlijke grote aankopen of eigendommen hebben en evenmin is gebleken dat eiser en referente zorg dragen voor elkaar. Tot slot is volgens de minister niet komen vast te staan wat de frequentie van de bezoeken van referente aan eiser is. Enkel het feit dat eiser en referente regelmatig contact met elkaar hebben, is dan ook onvoldoende voor de minister om aan te nemen dat er sprake is van een duurzame relatie.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie. Eiser heeft een grote hoeveelheid foto’s overgelegd van hem en referente. De meeste foto’s zijn gedateerd en gemaakt tijdens de verschillende reizen die eiser samen met referente heeft gemaakt. Eiser heeft daarnaast vliegtickets overgelegd naar de bestemmingen die overeenkomen met de bestemmingen op de foto’s. Verder heeft eiser chatgesprekken op whatsapp overgelegd tussen hem en referente. Deze gesprekken zijn niet in het Nederlands, maar uit de inhoud daarvan is op te maken dat zij kennelijk zien op de gestelde exclusieve duurzame relatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende en overtuigend bewijs overgelegd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij en referente een exclusieve duurzame relatie hebben.
Rb Amsterdam NL24.1751, 11.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18640
De rechtbank gaat er met de minister aan voorbij dat voor de vraag of een binnenlands beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen niet alleen relevant is of appellant in Kinshasa niet hoeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, maar ook of van haar redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij zich in Kinshasa vestigt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, mag de minister een binnenlands beschermingsalternatief namelijk tegenwerpen als aan drie vereisten is voldaan. Een vreemdeling mag in het binnenlands beschermingsalternatief geen gegronde vrees voor vervolging hebben en geen reëel risico lopen op ernstige schade. Verder moet dat deel van het land toegankelijk zijn voor die vreemdeling en moet hij op een veilige en wettige manier daarnaartoe kunnen reizen. Ook moet de minister redelijkerwijs van de vreemdeling mogen verwachten dat hij zich er vestigt.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister niet heeft beoordeeld of redelijkerwijs van appellant kan worden verwacht dat zij zich in Kinshasa vestigt. De minister moet beoordelen of appellant in Kinshasa een leven kan leiden dat naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal kan worden aangemerkt. Daarbij moet zij onder andere rekening houden met de informatie uit openbaar toegankelijke bronnen waarnaar appellant in beroep heeft verwezen en waaruit de rechtbank heeft afgeleid dat de kans groot is dat appellant, als alleenstaande vrouw, in Kinshasa een hard leven tegemoet gaat.
De grieven slagen.
Het hoger beroep tegen Rb Roermond NL23.24649, 28.4.25 is gegrond.
RvS BRS.25.000499, 23.10.25
ECLI:NL:RVS:2025:5038
De rechtbank stelt vast eiser achttien jaar lang actief heeft geprobeerd om werk te vinden en zo ook zijn oom te kunnen ontvluchten, maar dat dit hem vanwege zijn handicap niet is gelukt. Het relaas van eiser past ook binnen het beeld van de ingebrachte landeninformatie dat 88 procent van de personen met een handicap in Colombia discriminatie ervaart en 85 procent van de gehandicapten in Colombia werkloos is. De rechtbank acht het daarmee voldoende aannemelijk dat het eiser niet is gelukt zichzelf staande te houden in Colombia vanwege zijn beperking. Eisers oom wil eiser het huis uitzetten en eiser niet langer onderhouden als hij geen werk vindt. Daarbij is gebleken dat eiser nergens anders terecht kan voor hulp. …
Nu de rechtbank eerder heeft overwogen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet geloofwaardig is dat de aangiftes van eiser niet in behandeling zijn genomen, staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat de Colombiaanse autoriteiten eiser bescherming willen of kunnen bieden tegen de mishandelingen en bedreigingen door zijn oom en dient verweerder nader te motiveren waarom eiser bij terugkeer geen risico op ernstige schade loopt. Het beroep is gegrond
Rb Amsterdam NL23.30943, 13.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19275
Verweerder heeft niet weersproken dat er negatieve aandacht bestaat voor aanhangers van MAK en dat MAK is aangewezen als terroristische organisatie. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering kunnen beperken tot zijn primaire standpunt dat het onzeker is of eiser tijdens zijn verhoor, dat 1 tot 12 uur kan duren, bevraagd zal worden over zijn politieke overtuiging of activiteiten.
De subsidiaire tegenwerping van verweerder dat eiser hoe dan ook geen problemen zal ondervinden omdat zijn activiteiten lang geleden en marginaal waren en omdat zijn broer geen problemen heeft ondervonden, heeft verweerder ook niet deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd. Verweerder heeft geen bronnen genoemd waaruit kan worden afgeleid dat sympathie en eerdere activiteiten voor de sinds kort als terroristische organisatie aangemerkte MAK niet tot problemen zullen leiden. Met de bestreden besluitvorming en het verweer ter zitting heeft verweerder de beoordeling van het gevaar voor dit individuele geval dan ook niet voldoende onderbouwd.
Reeds hierom is het beroep gegrond.
Rb den Haag NL25.13760, 2.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18283
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geding is dat het paspoort en de geboorteakte van eiser echt zijn. Dit volgt ook uit het documentonderzoek. Zoals de Afdeling6 heeft overwogen, wordt aan een paspoort een belangrijke bewijsfunctie toegekend. Dat betekent dat de staatssecretaris in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door een bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet uitgaan. Dat laat onverlet dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de juistheid van de gegevens van het paspoort mag betrekken of er een deugdelijk identificatieproces aan de afgifte van het paspoort voorafgegaan is. Maar niet elke daadwerkelijke of veronderstelde administratieve tekortkoming in het afgifteproces van de afgevende vreemde staat volstaat om in het geval van een echt bevonden paspoort te concluderen dat geen sprake is van een deugdelijk identificatieproces voorafgaand aan de afgifte van een paspoort. Als de staatssecretaris stelt dat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden, moet hij dit concreet onderbouwen.
De rechtbank stelt verder vast dat de onderbouwing van de stelling van de staatssecretaris dat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden bestaat uit het feit dat een door de IND aan eiser gegeven geboortedatum op het paspoort prijkt en niet is aangetoond dat eiser in Sierra Leone is geweest teneinde de documenten aan te vragen. Eiser heeft verklaard dat hij zich voor de aanvraag van het paspoort en de geboorteakte gelegitimeerd heeft met zijn Nederlands verblijfsdocument. Hierop staat de geboortedatum 1 januari 1981. Nu is deze datum weliswaar door de IND aan eiser toegekend, maar eiser kon in de ogen van de rechtbank weinig anders dan zich met dit document legitimeren. Verder heeft eiser bevestigd dat hij de documenten heeft aangevraagd bij de ambassade van Sierra Leone in Brussel. Niet valt in te zien dat van eiser verwacht moest worden dat hij vanuit Nederland naar Sierra Leone zou reizen om de documenten aan te vragen, als hij dat kennelijk ook in Brussel kon doen.
Dit maakt dat de twijfel van de staatssecretaris in de ogen van de rechtbank feitelijk ziet op de afgiftepraktijk van de desbetreffende documenten door de Sierra Leoonse autoriteiten, waarbij kennelijk wordt uitgegaan van de juistheid van de geboortedatum op een Nederlands verblijfsdocument en het voor een aanvraag niet nodig is om in persoon naar Sierra Leone te gaan. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee niet concreet heeft onderbouwd dat er in dit geval geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden bij de aanvraag en afgifte van de geboorteakte en het paspoort. Het beroep is gegrond.
Rb Amsterdam AWB 23/6915, 20.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2025:7646
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser nog steeds niet heeft aangetoond heeft gemaakt dat hij de Zimbabwaanse nationaliteit heeft. Daarbij merkt de rechtbank allereerst op dat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet hoeft aan te tonen (cursivering rechtbank), maar deze enkel aannemelijk hoeft te maken. Verder heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom ondanks de echt bevonden Zimbabwaanse identiteitsdocumenten geconcludeerd moet worden dat eiser zijn Zimbabwaanse nationaliteit nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt. Het enkele gegeven dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de opmaak en afgifte van deze documenten en daarom niet kan worden vastgesteld of eiser deze documenten legaal zijn verkregen, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Er zijn immers geen concrete aanknopingspunten dat eiser deze documenten niet op legale wijze heeft verkregen en evenmin is gebleken dat het in Zimbabwe betrekkelijk eenvoudig is om op illegale wijze identiteitsdocumenten te verkrijgen.
De rechtbank concludeert dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig moet worden geacht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Rb Amsterdam NL25.9986 en NL25.9987, 5.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18972
De rechtbank overweegt dat verweerder weliswaar ten aanzien van Bulgarije in het algemeen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, maar dat er aanwijzingen zijn voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers.
Verweerder kan dan ook niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor eiseres als Turkse onderdaan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Verweerder moet nader onderzoek doen naar de situatie voor Turkse onderdanen die asiel aanvragen in Bulgarije, en meer in het bijzonder naar de vraag of hun aanvragen wel daadwerkelijk op een eerlijke wijze inhoudelijk beoordeeld worden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het besluit onvoldoende zorgvolduig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Beroep gegrond.
Rb den Haag NL25.28274 en NL25.28275, 8.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18585
In Bulgarije is nog steeds sprake van een ‘zero integration policy’, wat inhoudt dat er geen integratievoorzieningen zijn in Bulgarije voor statushouders. Verschillende NGO’s, waaronder het Rode Kruis, helpen in enkele districten statushouders bij integratievoorzieningen maar in 2024 konden maar acht individuen van twee families van deze hulp profiteren. Deze hulp is dus vrijwel non-existent.
Dat betekent dat verweerder niet meer ter onderbouwing van zijn standpunt, namelijk dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van statushouders in Bulgarije, kan volstaan met een verwijzing naar de oudere uitspraken van de Afdeling. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Rb Amsterdam NL25.9989 en NL25.9990, 2.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19177
De rechtbank stelt vast dat het onduidelijk is hoe het met de opvang van Dublinclaimanten zit bij aankomst in Slovenië. De rechtbank vraagt zich af of Dublinclaimanten bij aankomst daadwerkelijk opvang zullen krijgen. Verweerder kon deze vraag op zitting (wederom) niet beantwoorden. Als Slovenië eiser bij terugkomst ziet als asielzoeker en hij bij aankomst in Slovenië geen opvang krijgt, dan is dat een tekortkoming. Deze tekortkoming neemt inmiddels een meer structureel karakter aan nu dit zich al voordoet in 2023 en 2024. Gezien de onduidelijkheid hierover is de rechtbank van oordeel dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de opvang van Dublinclaimanten.
Verweerder heeft geen antwoord gegeven of eiser in Slovenië recht heeft op een effectief rechtsmiddel sinds de nieuwe regels voor ontslag van Vluchtelingenadviseurs.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van Slovenië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Het beroep is om die reden al gegrond.
Rb Amsterdam NL25.38678 en NL25.38679, 10.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18966