Ten aanzien van de vrees voor een gedwongen rekrutering overweegt verweerder dat uit het ambtsbericht van november 2022 volgt dat gedwongen rekrutering voorkomt in de provincie Oromia, maar dit betekent niet dat dit ook eiser zal overkomen. Eiser heeft evenwel voor de zitting een rapport van de Deense Immigratie- en Naturalisatiedienst overgelegd, daterende van na de inwerkintreding van het ambtsbericht van januari 2024, waaruit volgt dat gedwongen rekrutering nog steeds plaatsvindt in Ethiopië. Deze informatie komt overeen met eisers verklaringen op dit punt, alsmede met de situatie zoals uiteengezet in het ambtsbericht van november 2022. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen in dit kader oppervlakkig zijn en geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
Door eiser wordt benadrukt dat hij tot de Oromo-bevolkingsgroep behoort, uit Oromia afkomstig is en dat hij om die reden disproportioneel gevaar loopt. Het advies dat volgt uit de beslisnota bij de Kamerbrief inzake het landenbeleid Ethiopië van 2 april 2024, spreekt van een verslechterde veiligheidssituatie in de regio Oromia. Ook in de door eiser aangevoerde bronnen wordt bevestigd dat de situatie in de regio Oromia sterk is verslechterd. Uit de beslisnota volgt eveneens dat gelet op de informatie uit het ambtsbericht het willekeurig geweld in Oromia te beperkt wordt geacht om over te gaan tot het advies om een zogenaamde ‘artikel 15c-situatie’ voor Ethiopië aan te nemen. Gelet op de door eiser aangehaalde aanvullende bronnen over de huidige situatie in Ethiopië – meer specifiek in Oromia – kan niet zonder meer worden uitgegaan van de informatie die in het algemeen ambtsbericht Ethiopië van januari 2024 wordt gegeven. Verweerder dient gelet op de aanvullende informatie nader te motiveren of in het geval van eiser sprake is van een reëel risico op ernstige schade wegens willekeurig geweld bij terugkeer naar Ethiopië.
Rb Middelburg NL24.51875, 17.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21630
Uit de taalanalyse concludeert TOELT dat het Somalisch van eiseres in zijn geheel niet aansluit bij de in Zuid-Somalië gangbare varianten, maar met het Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië, met name in Puntland. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat de gestelde herkomst niet aannemelijk is.
In het rapport van Verified is, met verwijzing naar vakliteratuur, uiteengezet dat in en rond Jamaame meerdere taalvariaties naast elkaar voorkomen. Volgens Verified volgt hieruit dat de dialectverwachting in dit geval geen enkelvoudig Zuid-Somalisch profiel is, maar een gemengd profiel waarin zuidelijke en noordelijke kenmerken naast elkaar kunnen voorkomen. Verified betrekt daarbij ook de door eiseres gestelde clanachtergrond (Madhibaan) en wijst erop dat deze groep in de regio vaker Noord-Somalische kenmerken behoudt. Deze punten heeft Verified concreet toegelicht en onderbouwd met literatuurverwijzingen. Verified noemt daarnaast concrete taalverschijnselen die volgens haar aansluiten bij Benadiri of bij een zogenoemde Lower Juba-profiel.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL25.24282, 12.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21497
De Afdeling oordeelt dat de conclusie van het iMMO - dat de psychische problematiek van de vreemdeling beperkingen gaf die hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren - niet is gebaseerd op een toegespitste beoordeling. Het rapport maakt niet inzichtelijk waarom de medische klachten van de vreemdeling met zekerheid hebben geleid tot een dergelijke interferentie.
Verder is ook de constatering dat de vreemdeling PTSS-klachten heeft onvoldoende, omdat de invloed hiervan op het geheugen per persoon verschilt. Gelet hierop had het iMMO-rapport inzichtelijk moeten maken hoe en in welke mate de medische problematiek van de vreemdeling de werking van zijn geheugen heeft beïnvloed. Hierdoor mocht de minister zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas baseren op wat de vreemdeling tijdens de gehoren heeft verklaard.
Het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas kan de rechterlijke toets doorstaan. Dit is niet onverenigbaar met de conclusie dat de geconstateerde letsels zeer consistent zijn met het geweldsrelaas van de vreemdeling. De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd om te onderbouwen in welk verband en door wie hij is mishandeld. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen afbreuk doet aan zijn standpunt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
Hoger beroep van de minister, tegen Rb Amsterdam NL22.8632, 21.9.22 gegrond.
ABRvS 202205992/1, 14.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:5526
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte twee geloofwaardige identiteiten heeft aangenomen en willekeurig heeft gekozen voor de Zuid-Afrikaanse identiteit. De Zuid-Afrikaanse documenten vermelden een andere achternaam en geboortedatum, en zijn volgens eiser daarom feitelijk onjuist en gebaseerd op een ondeugdelijke identiteitsvaststelling.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit van eiser, zoals eerder rechtens vastgesteld. Eiser heeft die nationaliteit destijds zelf aangetoond met een authentiek bevonden Zuid-Afrikaans paspoort. De overgelegde Zimbabwaanse documenten – geboorteakte, identiteitskaart en rijbewijs – zijn weliswaar ook authentiek bevonden, maar dat betekent niet dat het Zuid-Afrikaanse paspoort frauduleus is verkregen. Eiser heeft niet aangetoond dat het Zuid-Afrikaanse paspoort vals is of op frauduleuze wijze is verkregen. De verwijzing naar algemene artikelen over fraude in Zuid-Afrika is daarvoor onvoldoende. Daarom is de minister op goede gronden uitgegaan van twee geloofwaardige identiteiten, en heeft hij zich op het standpunt kunnen stellen dat hij mocht uitgaan van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
De rechtbank volgt de minister ook in zijn standpunt dat van eiser mocht worden verwacht dat hij meer inspanningen zou verrichten om duidelijkheid te verkrijgen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de geldigheid van zijn paspoort. Pas als eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de minister om de Zuid-Afrikaanse autoriteiten te benaderen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de Zuid-Afrikaanse nationaliteit bezit.
De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Rb Arnhem NL25.39368, 18.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21749
De rechtbank oordeelt dat de minister bij de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de laagbegaafdheid, ernstige psychische problematiek en het referentiekader van de vreemdeling. Niet is gebleken dat de vraagstelling is aangepast op de persoonlijke situatie en begaafdheid van de vreemdeling, terwijl het duidelijk is dat hij de vragen herhaaldelijk niet begreep. Het standpunt van de minister dat het herhalen van de vragen een geschikt middel is om voldoende rekening te houden met het referentiekader, wordt niet gevolgd nu het erop lijkt dat de vragen te moeilijk waren voor de vreemdeling. Dit is ook gebleken uit het gesprek dat de rechtbank ter zitting heeft gevoerd met de vreemdeling.
De minister had extra stappen kunnen zetten voorafgaand aan het nader gehoor. Zo had de minister contact kunnen opnemen met de gemachtigde om door te geven dat de vreemdeling in het bijzijn van een vertrouwenspersoon (een vriend) kon worden gehoord. Bovendien had de minister informatie kunnen vergaren door informatie van de behandelaar, gemachtigde of vertrouwenspersoon te gebruiken, of door de vreemdeling het relaas zelf op schrift te laten stellen.
De minister dient de asielaanvraag opnieuw te onderzoeken, waarbij de laagbegaafdheid van de vreemdeling expliciet in de besluitvorming moet worden meegewogen en wordt toegelicht welke rol dit speelt bij de beoordeling.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam, NL23.30567, 16.10.25
De minister stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van zicht op uitzetting naar Ethiopië.
In 2024 zijn er 32 nationaliteitsbevestigingen geweest en in 2025 waren dat er 8. Ook vinden er sinds 8 juli 2025 presentaties in persoon plaats bij het consulaat in Brussel. Van die nationaliteits-bevestigingen zijn er drie laissez-passers afgegeven. Hiervan zijn twee vreemdelingen daadwerkelijk gedwongen uitgezet onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee.
Rb Arnhem NL25.49497, 24.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19517
Op 17 oktober 2024 heeft het HvJEU een oordeel geveld in de zaak Ararat. In dit informatiebericht wordt toegelicht wat de gevolgen zijn van het arrest.
Wanneer een reguliere aanvraag om een verblijfsvergunning wordt afgewezen en er is sprake van herleving van een eerder asiel terugkeerbesluit, én er zijn signalen van een refoulementrisico, dan moet een geactualiseerde refoulementbeoordeling worden opgesteld.
Bij refoulementrisico wordt het terugkeerbesluit opgeheven. In het besluit wordt vermeld dat het eerder genomen terugkeerbesluit in de asielprocedure niet herleeft vanwege een refoulementrisico, en dat de betrokkene daarom niet wordt verwijderd/uitgezet naar het land van herkomst. Ook wordt in het besluit vermeld dat de plicht om Nederland te verlaten blijft bestaan, omdat asielverblijfsrecht niet ambtshalve kan worden verleend, maar alleen op basis van een daartoe strekkende aanvraag.
De Afdeling stelt vast dat de voorbereiding van de voorgestelde strafbaarstelling van illegaal verblijf niet zorgvuldig is geweest en dat een volwaardige en integrale weging van alle relevante belangen en overwegingen niet heeft plaatsgevonden.
De Afdeling onderschrijft de wens van de regering om strafbaarheid van hulpverleners uit te sluiten en daarover in de wet zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden. De juridische oplossing van de regering is om strafrechtelijke deelnemingsvormen, zoals medeplegen en medeplichtigheid, bij dit misdrijf volledig uit te sluiten. Het Wetboek van Strafrecht kent zo’n uitsluitingsgrond niet. De Afdeling vraagt de regering om in de toelichting bij de novelle in te gaan op de vraag hoe deze oplossing zich verhoudt tot de systematiek van het strafrecht.
In bepaalde situaties is illegaal verblijf van vreemdelingen op dit moment al strafbaar, bijvoorbeeld als iemand een inreisverbod heeft of ongewenst is verklaard. Hulpverleners die weten of een ernstige reden hebben om te vermoeden dat een vreemdeling die zij helpen een inreisverbod heeft of ongewenst is verklaard, blijven strafbaar. De Afdeling adviseert de regering om in de toelichting bij de novelle in te gaan op de verhouding tussen de nieuwe strafbaarstelling en de bestaande strafbaarstellingen en zo nodig het wetsvoorstel hierop aan te passen.
In verband met deze opmerkingen is aanpassing van het wetsvoorstel en de toelichting wenselijk.
https://www.raadvanstate.nl/adviezen/@154193/w03-25-00303-ii/, 29.10.25
From the conclusions:
De aanvragen van de minderjarige kinderen om hun een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zijn buiten behandeling gesteld en de aanvraag van de moeder om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen is afgewezen. De MvA&M heeft zich op het standpunt gesteld dat verblijf o.g.v. art. 12 lid 4 IVBPR geen geldige beperking is waaronder zij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan verlenen.
Uit de uitspraak van de ABRvS van 27 augustus 2025, volgt dat de MvA&M nog altijd een discretionaire bevoegdheid heeft om een verblijfsvergunning regulier te verlenen. De rb heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de MvA&M de kinderen terecht heeft tegengeworpen dat zij bij hun aanvragen geen beperking hebben genoemd. In het verlengde daarvan heeft de rb bovendien niet onderkend dat de MvA&M zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen leges kon vaststellen, en dat zij geen aanvraagformulier hebben gebruikt. Aan de vraag of art 12 lid 4 IVBPR rechtstreekse werking heeft en de kinderen daaraan een verblijfsrecht kunnen ontlenen, kan pas worden toegekomen als de MvA&M tot inhoudelijke behandeling van de aanvragen overgaat. Het oordeel van de rb daarover kon dan ook niet leiden tot de conclusie dat de MvA&M de aanvragen terecht buiten behandeling heeft gesteld.
Omdat die buitenbehandelingstelling van de kinderengeen stand houdt, kan de daarop gebaseerde afwijzing van de aanvraag van de moeder evenmin standhouden.
Hoger beroep tegen Rb den Haag NL22.13173, 18.10.22, gegrond.
RvS 202206432/1/V1, 31.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:5239