De minister onderscheidt binnen de groep van eenentwintig verzoekers drie categorieën: (1) de verzoeker aan wie om medische redenen uitstel van vertrek is verleend en die volgens de minister terecht kan in AZC Gouda, (2) de vier verzoekers die bereid zijn medewerking te verlenen aan terugkeer naar hun land van herkomst en (3) de overige zestien verzoekers die volgens de minister niet (of niet voldoende) meewerken aan hun terugkeer maar die zich bij de VBL kunnen melden indien zij alsnog besluiten mee te werken aan terugkeer.
Ten aanzien van de twee laatstgenoemde groepen stelt de minister dat zij zich bij de VBL in Ter Apel kunnen melden. Voor de laatste groep geldt dat daarvoor vereist is dat zij zich alsnog bereid verklaren om medewerking te verlenen aan terugkeer naar hun land van herkomst.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee het belang van de door verzoekers gevraagde voorziening niet is weggevallen. …. De minister heeft in de onderhavige procedure niet duidelijk gemaakt of er op dit moment wel capaciteit beschikbaar is en of zeker is dat verzoekers die aan de toelatingsvoorwaarden voldoen daadwerkelijk zullen worden toegelaten. …
Daarbij speelt ook mee dat een aanzienlijk deel van de verzoekers uiteenlopende lichamelijke en/of psychische problemen heeft en als kwetsbaar kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de groep verzoekers die volgens de minister weigert aan hun vertrek mee te werken, is bovendien ook de vraag aan de orde of de minister, ondanks die weigering, niet gehouden is toch een minimumniveau van opvang te verlenen. Die vraag leent zich niet voor een voorlopig rechtmatigheidsoordeel.
Ten aanzien van de verzoeker aan wie om medische redenen uitstel van vertrek is verleend bepaalt de voorzieningenrechter dat de minister ervoor dient zorg te dragen dat deze verzoeker in ieder geval gebruik kan blijven maken van 24-uurs (basis)opvangvoorzieningen in ofwel de LVV-voorziening ofwel het AZC in Gouda totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak….
De slotsom is dat de voorzieningenrechter de minister zal opdragen om er voor zorg te dragen dat verzoekers gebruik kunnen blijven maken van 24-uurs (basis)opvangvoorzieningen tot vier weken na bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaken.
Rb Rotterdam AWB 25/16877, 8.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18589
De minister heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat appellant al in bewaring werd gesteld voordat zij een herhaalde asielaanvraag indiende en dat zij de asielaanvraag al tijdens haar verblijf in het asielzoekerscentrum had kunnen indienen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling haar asielaanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Ten eerste heeft appellant pas in mei 2025 een definitieve beslissing in haar eerste asielprocedure gekregen. Zij heeft relatief kort daarna een herhaalde asielaanvraag gedaan tijdens het gehoor voor haar eerste inbewaringstelling. In dat gehoor heeft zij toegelicht dat zij al bezig was met de voorbereiding van haar herhaalde aanvraag door het opvragen van stukken bij de Turkse ambassade. Dat heeft zij in dit hoger beroep onderbouwd. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft de minister niet kunnen volstaan met de motivering dat de asielaanvraag eerder had kunnen worden ingediend. De tweede grief slaagt.
Het hoger beroep tegen Rb den Haag NL25.37152, 21.8.25 is gegrond.
RvS 202504766/1/V3, 2.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4753
De rechtbank stelt vast dat eiseres in totaal 113 dagen onrechtmatig heeft verbleven in het Schengengebied. Daardoor bestond de mogelijkheid een inreisverbod op te leggen aan eiseres voor de duur van twee jaar.
De rechtbank ziet dat eiseres in een ongelukkige situatie terecht is gekomen, nu zij voor een periode van ten minste een jaar en maximaal twee jaar niet naar haar echtgenoot in Duitsland kan afreizen.
De rechtbank overweegt dat het inreisverbod via de voornemenprocedure niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank deelt in dit verband het standpunt van de minister dat het op schriftelijke wijze indienen van een zienswijze zorgvuldig(er) en beter controleerbaar is gelet op de zwaarte ervan, in plaats van dat onder tijdsdruk een mondelinge verklaring wordt gegeven op de luchthaven. De rechtbank stelt vast dat eiseres van deze mogelijkheid, waarbij relevante feiten en omstandigheden kunnen worden aangedragen die maken dat van het opleggen van een inreisverbod moet worden afgezien, geen gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit ten aanzien van artikel 8 EVRM-aspecten geen sprake is. Nu een zienswijze op het voornemen in zijn geheel ontbreekt, had de minister op dat moment te weinig (concrete) informatie om aan te nemen dat het opleggen van een inreisverbod een inbreuk op het familie- en gezinsleven van eiseres zou betekenen. De minister heeft hierin dan ook geen reden hoeven zien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien.
Het beroep is ongegrond.
Rb Roermond NL25.18774, 10.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18698
Het VN-comité inzake economische, sociale en culturele rechten (CESCR) uit scherpe kritiek op de voorgenomen Nederlandse maatregelen rond asiel en migratie. Het dringt erop aan om af te zien van de strafbaarstelling van illegaal verblijf en andere wetgeving die de toegang van mensen zonder verblijfsstatus tot verdragsrechten beperkt. Daarnaast benadrukt het de dringende woonbehoefte van mensen die asiel aanvragen en mensen die migreren. Nederland moet waarborgen dat zij tijdig en effectief toegang krijgen tot huisvesting.
De minister heeft toegelicht dat in augustus 2025 een staandehouding was voorzien in het AZC, maar dat eisers daar niet aanwezig waren, niet traceerbaar bleken te zijn en dat zij zich ook de daaropvolgende dag niet hadden gemeld voor de meldplicht. Hierdoor heeft de geplande vlucht geen doorgang kunnen vinden.
DT&V en AVIM hebben vervolgens informatie verkregen van het COA waaruit volgt dat eisers eerder hadden aangegeven weleens te verblijven op het adres. Daarop is AVIM verzocht een adrescontrole uit te voeren. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat eiseres aldaar is gesignaleerd. Gelet op deze toelichting bestond er naar het oordeel van de rechtbank een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en is de staandehouding daarmee niet onrechtmatig.
Rb Groningen NL25.45045, NL2545052, NL25,45058 en NL2545062, 30.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17990
Op 30 november 2017 hebben de Europese Raad en het Europese Parlement een inreis-uitreissysteem (EES) voor de registratie van inreis- en uitreisgegevens aangenomen. Het EES zal op elektronische wijze het tijdstip en de plaats van inreis en uitreis registreren van onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf tot het grondgebied van de lidstaten zijn toegelaten, en de toegestane verblijfsduur berekenen. Dit systeem komt in de plaats van de verplichting om paspoorten van onderdanen van derde landen af te stempelen.
Het EES is van toepassing op onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf tot het grondgebied van de lidstaten worden toegelaten. Het is eveneens van toepassing op onderdanen van derde landen aan wie de toegang tot het grondgebied voor een kort verblijf is geweigerd.
Het EES wordt vanaf 12 oktober 2025 gefaseerd in gebruik genomen en moet op 10 april 2026 volledig in gebruik zijn.
WBV 2025/19, 2.10.25 in Staatscourant 2025, 32763, 3.10.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-32763.html
Eiser is geboren in 1969 en bekend met diabetes mellitus type 2, epilepsie, CVA met restverschijnselen, COPD/longemfyseem en hypertensie (hoge bloeddruk). Bij het uitblijven van behandeling wordt een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden verwacht. De benodigde behandeling om een medische noodsituatie te voorkomen is in Marokko aanwezig. Door de BMA-arts is geoordeeld dat eiser kan reizen, mits er vooraf een fit-to-fly beoordeling heeft plaatsgevonden, hij tijdens de reis begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige en na de reis wordt overgedragen aan een mantelzorger of een instelling die de zorg overneemt. Een voorbeeld van een instelling is een instituut in Rabat.
Eiser heeft twijfel aan het BMA-advies aan de orde gesteld door te verwijzen naar het verblijfscontract van de zorginstelling, waaruit volgt dat de instelling enkel toegankelijk is voor 60-plussers, wat eiser niet is. … De rechtbank is van oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het BMA-advies. Het beroep is daarom al gegrond.
De rechtbank geeft nog het volgende aan verweerder mee. Het staat niet ter discussie dat het instituut op dit moment vol zit. Niet in geschil is dat er ‘maar’ 44 plekken beschikbaar zijn bij de zorginstelling. Vaststaat dat er op dit moment geen plek is voor eiser en de zorg voor hem dus ook niet toegankelijk is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL23.31915 en NL23.31919, 23.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17757
Referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste als zij aannemelijk heeft gemaakt vijf jaar te zijn ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling of ten minste twee jaar arbeidsongeschikt te zijn, waarbij herstel niet binnen een jaar is te verwachten. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaring van een deskundige is opgenomen waaruit blijkt dat referent al twee jaar volledig arbeidsongeschikt is. Evenmin is sprake van een formele ontheffing van de sollicitatieplicht gedurende vijf jaar. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister rekening moet houden met de feitelijke situatie en gelet daarop onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie waarbij referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste.
Uit het dossier blijkt dat referent al vanaf 2010 niet heeft gewerkt en dat zij steeds niet geschikt werd geacht voor regulier (betaald) werk. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier, en met name het arbeidsdeskundig rapport van maart 2025, niet dat deze situatie zal verbeteren. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op het voorgaande, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden gesteld dat referent twee jaar volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht terwijl herstel voor een jaar redelijkerwijs is uitgesloten.
Verder oordeelt de rechtbank dat de minister, voor zover niet aan het beleid wordt voldaan, in ieder geval in de omstandigheden van referent aanleiding had moeten zien te motiveren waarom niet van het beleid moet worden afgeweken.
Deze beroepsgrond slaagt.
Rb Groningen NL25.19541, 3.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18269
De prejudiciële vragen gaan over de situatie waarin sprake is van tijdsverloop tussen het moment van inreis en het moment waarop een aanvraag om toetsing aan EU-recht is ingediend. Het Hof EU heeft geoordeeld dat in een dergelijke situatie moet zijn geborgd dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of de gestelde afhankelijkheid (ten laste van) van de Unieburger (of diens partner) bestond op zowel het moment van inreis in Nederland als op het moment waarop de aanvraag is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat uit de geciteerde bronnen volgt dat ook familieleden van tegenstanders van het Belarussische regime hebben te vrezen voor vervolging door de Belarussische autoriteiten. Eiser stelt dat zijn vader een politiek dissident is en hij daarom een asielvergunning in Nederland heeft gekregen.
Eiser heeft daarnaast een krantenartikel van 25 maart 2021 overgelegd met als titel “Hoe voormalige landgenoten hun vaderland schaden”. In dit artikel wordt eisers zus genoemd als diasporafiguur die zich in geen enkele staat officieel heeft geprofileerd, maar toch niet aan de aandacht zal kunnen ontsnappen. Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, met dit krantenartikel onderbouwd dat ook zijn zus als tegenstander van Belarussische regime wordt gezien.
Gelet op de algemene informatie en het profiel van eisers familieleden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen gevaar loopt vanwege de activiteiten van zijn vader en zus.
Deze conclusie wordt verder gestaafd met de overgelegde verklaring van het ministerie van Binnenlandse Zaken over de detentie van zijn moeder. Deze detentie sluit aan bij de aangehaalde landeninformatie, waaruit volgt dat familieden van oppositieleden kunnen worden bestraft. Dat in de verklaring staat dat eisers moeder vanwege een administratieve overtreding is opgepakt, maakt niet dat de detentie geen verband houdt met de activiteiten van haar familieleden. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, immers niet aannemelijk dat de autoriteiten dat in een dusdanige verklaring expliciet zouden vermelden.
Eisers beroepsgrond slaagt dus.
Rb Haarlem NL24.48280m, 1.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18432