Nieuws

RvS: prejudiciele vraag ivm discriminatie bij inburgeringsvereiste buitenland

De Afdeling verzoekt het Hof om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vraag:

Moeten de artikelen 3, vierde lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, en 7, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (PB 2003 L 251; de Gezinsherenigingsrichtlijn), in het licht van de artikelen 7, 20, 21 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling als vervat in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij op grond van bilaterale overeenkomsten in het kader van buitenlandse handelsbetrekkingen voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf een onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt tussen vreemdelingen die moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste in het buitenland en vreemdelingen die daarvan zijn vrijgesteld?

De Afdeling zal de behandeling van de hoger beroepen inzake Rb Amsterdam NL21.15468, 23.1.23 en Rb Haarlem NL23.15395, 16.4.24 schorsen totdat het Hof uitspraak heeft gedaan.

RvS 202301122/1/V1 en 202402906/1/V1, 11.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:2628

Rb: risico Gülenisten Turkije

De rechtbank overweegt dat uit de door eiser aangehaalde landeninformatie geen eenduidige conclusie volgt dat de intensiteit of willekeur van de vervolging van (vermeende) Gülenisten door de Turkse autoriteiten is afgenomen. Uit het ambtsbericht van 2023 blijkt dat het lastig was om verifieerbare informatie over de situatie van Gülenisten te verkrijgen, onder meer omdat mensen niet openlijk uitkomen voor affiliatie met de beweging, en de beschikbare informatie schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard is. Daarbij wordt vermeld dat arrestaties van (vermeende) Gülenisten, net als in eerdere periodes, ook in de huidige verslagperiode bleven plaatsvinden. Hoewel enkele geraadpleegde bronnen spraken van een afname in intensiteit ten opzichte van de periode na de staatsgreep in 2016, kon deze inschatting niet met concrete gegevens worden onderbouwd vanwege het ontbreken van verifieerbare informatie.

Uit het ambtsbericht van 2025 blijkt dat deze vervolgingen voortduren. Er blijkt onder meer dat het vervolgingsbeleid ongewijzigd is gebleven ten opzichte van eerdere perioden, en dat de daling in het aantal vervolgingen mede te verklaren is doordat de meest zichtbare Gülenisten reeds zijn aangepakt. Dit onderschrijft het betoog van eiser dat de afname in cijfers niet duidt op een verandering in het optreden van de autoriteiten, maar op een krimp in de doelgroep. Verder blijkt uit het ambtsbericht van 2025 dat mensen nog steeds relatief eenvoudig kunnen worden verdacht van betrokkenheid bij de Gülenbeweging, ondanks eerdere jurisprudentie van het Constitutioneel Hof en het Hof van Cassatie over het gebruik van Bank Aysa en de ByLock-app. Die jurisprudentie wordt volgens bronnen in het ambtsbericht in de praktijk niet eenduidig toegepast. Het door eiser aangehaalde rapport van de Finse immigratiedienst schat eveneens in dat het nog steeds extreem willekeurig en onvoorspelbaar is wanneer iemand doelwit is. Ook blijkt niet eenduidig of vrijgelaten Gülenisten gevrijwaard blijven van hernieuwde vervolging; bronnen spreken elkaar hierover tegen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onduidelijk is wat op dit moment de precieze situatie is voor (vermeende) Gülen-aanhangers in Turkije. De minister heeft zich in zijn beoordeling hoofdzakelijk gebaseerd op passages uit de ambtsberichten die wijzen op een afname in de intensiteit van vervolging, maar is daarbij niet ingegaan op de bredere context of op de interne tegenstrijdigheden en nuances die in dezelfde ambtsberichten naar voren komen. … De minister dient deze keuze alsmede de precieze situatie voor (vermeende) Gülen-aanhangers alsnog deugdelijk te motiveren.

De beroepsgrond slaagt.
Rb Utrecht 24-28875, 28.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10415

WBV 2025/13: nieuw beleid Syrie

In de brief van 10 juni 2025 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd dat het besluit- en vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië gold, niet verlengd zal worden.

Uit het nieuwe ambtsbericht blijkt dat de algemene situatie in Syrië door de val van het regime van Assad redelijk verbeterd is. De minister heeft besloten om ten aanzien van de beoordeling of sprake is van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict in het kader van artikel 15 onder c Kwalificatieverordening voor geheel Syrië aan te nemen dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. Dit houdt in dat door de vreemdeling individuele, risico verhogende omstandigheden moeten worden aangevoerd om te onderbouwen dat er ondanks het lagere niveau van willekeurig geweld, in zijn individuele geval toch sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer als gevolg van het willekeurig geweld.

Naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht is bovendien vastgesteld dat de positie van alawieten sinds de val van het regime van Assad precair is. Alawieten worden daarom als risicoprofiel opgenomen.

WBV 2025/13, 17.6.25 in Staatscourant 2025, 20828, 19.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-20828.html


MvA&M: geen herbeoordeling Syrische statushouders

De situatie is vooralsnog nog niet voldoende bestendig om conform de voorwaarden van het Unierecht op herbeoordelingen voor statushouders met een verblijfsvergunning over te gaan. Daarom wordt gestart met het toepassen van het nieuwe landenbeleid op alle Syrische asielaanvragen die momenteel nog in behandeling zijn en voor alle nieuwe asielaanvragen van Syriërs. De verdere ontwikkelingen in Syrië worden nauwlettend gevolgd. Er wordt op korte termijn een nieuw ambtsbericht opgesteld, dat naar verwachting rond januari 2026 zal worden opgeleverd.

https://open.overheid.nl/documenten/1b04b67e-4c71-46ad-a5d9-5e275e362fa6/file, 10.6.25

WBV 2025/11: nieuw beleid Mali

Omdat het landenbeleid Mali is gebaseerd op landeninformatie uit 2022, heeft het Team Onderzoek Expertise Land en Taal (TOELT) van de IND onderzoek verricht naar de actuele veiligheidssituatie in Mali. In de brief van 17 juni 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer geïnformeerd dat nieuwe landeninformatie aanleiding is geweest om enkele wijzigingen door te voeren in het landgebonden asielbeleid voor Mali.

De minister heeft besloten om voor de regio’s Gao, Kidal, Mopti en Tombouctou aan te nemen dat daar sprake is van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld. Daarnaast heeft de minister geconcludeerd dat er sprake is van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld in de regio’s Ménaka en Ségou. Voor de regio Koulikoro heeft de minister besloten dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld.

De minister heeft besloten om voor het district Bamako in beginsel aan te nemen dat er sprake is van een binnenlands beschermingsalternatief voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit de regio’s Gao, Kidal, Mopti, Tombouctou, Ménaka, Ségou en Koulikoro en die enkel een reëel risico op ernstige schade lopen vanwege het willekeurige geweld in de zin van artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn in deze regio’s.

WBV 2025/11, 4.6.25 in Staatscourant 2025, 19219, 18.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-19219.html

WBV 2025/12: nieuw beleid Libanon

In de brief van 17 juni 2025 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd het beslissen op asielaanvragen van Libanese asielzoekers te hervatten.

De minister heeft besloten om voor enkele gouvernementen aan te nemen, dat daar sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld gelet op, onder andere, de door Israël gepleegde aanvallen in Zuid- en Oost-Libanon op voornamelijk Hezbollah-leden. Echter zijn er bij de Israëlische aanvallen in Libanon ook oorlogsmethoden gebruikt die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers expliciet als doel nemen.

WBV 2025/12, 23.5.25 in Staatscourant 2025, 17423, 18.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-17423.html

Rb: NL mag niet eisen om weer hoofddoek te dragen van gesteld atheisten

De minister mag niet van de vreemdeling verlangen dat zij bij terugkeer zal doen alsof ze moslim is (zie Y. en Z.-arrest). Hierbij is van belang dat zij bij terugkeer op het vliegveld aan ondervraging en verdere monitoring zal worden onderworpen en dat het evident in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid om op een officieel formulier te moeten verklaren dat je moslim bent terwijl je dit overtuigd niet bent.  

De minister heeft ook ten onrechte van de vreemdelingen verwacht dat zij bij terugkeer naar Iran hun hoofddoek weer opzetten omdat hun politieke motieven oppervlakkig zouden zijn, aangezien hij geen diepgeworteldheid mag vereisen (zie S. en A.-arrest). Daarnaast is het persoonlijk belang om geen hoofddoek te dragen miskend en ook dat zij hebben verklaard zich niet te kunnen verenigen met het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen en dat de vreemdelingen dus in het kader van het K.L.-arrest zich op meer dan het niet willen volgen van kledingvoorschriften beroepen.

Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL24.49317 en NL24.49320, 10.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10222

Rb: geen 15c Tigray meer

De rechtbank stelt vast dat er een gewapend conflict in Tigray is geweest, maar dat sinds het staakt-het-vuren de veiligheidssituatie in de regio aanzienlijk is verbeterd: er is sprake van een sterke vermindering van het geweld. Het herstel van toegang tot diensten na het staakt-het-vuren verliep moeizaam. Tegelijk is de voedselhulp, na de eerdere stopzetting daarvan vanwege fraude, en hervat worden scholen weer heropend.

Gezien deze informatie heeft verweerder terecht gesteld dat er geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie, waarbij de aanwezigheid van eiser alleen al zou leiden tot een reëel risico op ernstige schade vanwege willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict.

Rb Middelburg NL25.10530, 12.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10323

Rb: IAB terecht ingezet voor getraumatiseerde vluchteling die niet kan verklaren

De rechtbank stelt vast dat uit medische adviezen is gebleken dat eiser vanwege zijn trauma blijvend niet gehoord kan worden over zijn asielmotieven. Daarom is aan eiser een vragenlijst ten behoeve van het opstellen van een IAB verzonden. Eiser heeft schriftelijk bevestigd dat, behoudens het opstellen van een IAB, andere alternatieve vormen van informatievergaring niet in aanmerking komen, dat er geen familieleden zijn die op de hoogte zijn van zijn relaas en dat er reeds gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om het relaas op schrift te stellen. …

De rechtbank komt tot het oordeel dat het onderzoek in het IAB zorgvuldig is geweest en de conclusies van het IAB worden onderbouwd door de onderliggende stukken. … Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.

Rb Middelburg NL24.32800, 11.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10308

Rb: geen overdracht, zorgbehoevende vader in NL

Eiser betoogt dat zijn vader ernstig ziek is en eiser nodig heeft om zorg voor hem te dragen. …. Eiser zorgt 24/7 voor zijn vader en helpt hem bij het innemen van medicatie, bij het naar voren brengen van zijn klachten en bij bezoeken aan artsen. Eisers broers kunnen niet voor hun vader zorgen omdat zij dit nooit zelfstandig voor een langere periode hebben gedaan en omdat zij de Engelse taal niet machtig zijn zodat zij niet kunnen zorgdragen voor het contact tussen zijn vader en zorghulpverleners. …

De rechtbank oordeelt dat de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld waarom hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. … Niet in geschil is dat eiser, hoewel meerderjarig, in Turkije in gezinsverband met zijn vader en broers leefde. Verder volgt uit de overgelegde medische documenten en de verklaringen van eiser dat zijn vader ernstig ziek is. …. Voor zover de minister heeft gesteld dat de noodzaak van deze dagelijkse zorg niet is onderbouwd met medische stukken, merkt de rechtbank op dat eiser op de zitting heeft verklaard dat hij dit tevergeefs bij medici heeft geprobeerd op te vragen. Zij kunnen deze informatie echter niet verstrekken omdat zij niet aanwezig zijn in deze dagelijkse situatie. Wel heeft eiser een verklaring van VWN overgelegd, waaruit blijkt dat eiser naast het meegaan naar doktersafspraken en het helpen bij het innemen van medicatie, ook dagelijks structurele en intensieve ondersteuning biedt aan zijn vader en dat zijn broers hier niet toe in staat zijn.

Rb Arnhem NL25.19534, 16.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10495

Rb vovo: uitstel Dublinoverdracht vanwege onderduiken oudste zoon

De voorzieningenrechter stelt vast dat het gezin van verzoekers nog bij elkaar was op het moment dat het overdrachtsbesluit werd genomen, op het moment van uitspraak op het beroep alsmede op het moment dat de uitspraak werd gedaan op het hoger beroep tegen het overdrachtsbesluit. Pas na dat moment, op 17 mei 2025, is de zoon van verzoekster uit de opvang vertrokken.

Voor het standpunt van de minister dat verzoekers deze omstandigheid bewust hebben gecreëerd om hun vertrek naar Kroatië te frustreren, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feitelijke grondslag. In de eerste plaats is de zoon van verzoekster al vóór de voorgenomen vrijwillige overdracht uit de opvang vertrokken. Gelet op het vrijwillige karakter van deze overdracht valt niet in te zien waarom verzoekster haar zoon bewust zou laten verdwijnen om op die manier onder de voorgenomen overdracht uit te komen. Daarnaast stelt de minister op zichzelf genomen terecht dat het opmerkelijk is dat verzoekster geen melding heeft gemaakt van de vermissing van haar zoon en dat zij desondanks contact met hem heeft, maar is daarmee niet gezegd dat verzoekster haar zoon bewust en met het oogmerk om een overdracht aan Kroatië te verhinderen aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.

Verder heeft de minister zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen van eiseres. De minister heeft weliswaar afgewogen of de (gescheiden) overdracht van verzoekers – gelet op de gestelde frustratie van de overdracht – gerechtvaardigd en proportioneel is maar heeft daarbij geen aandacht besteed aan wat de gevolgen voor de zoon van verzoekster zijn als hij alleen in Nederland achterblijft. Daarnaast heeft de minister zich in het geheel geen rekenschap gegeven van de gevolgen van de gescheiden overdracht voor de dochter van verzoekster. Anders dan de minister in het verweerschrift heeft aangegeven, hebben verzoekers wel degelijk aangegeven dat de gescheiden overdracht, gelet op de leeftijd van de dochter van verzoekster, ernstige gevolgen zal hebben voor haar welzijn en emotionele ontwikkeling. Bovendien had de minister daar in de belangenafweging rekening mee moeten houden.

Daarom, en gelet op het feit dat de voorzieningenrechter het belang van het kind bij haar oordeel tot uitgangspunt moet nemen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen heeft omdat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan.

De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat de overdracht van verzoekers achterwege blijft tot een week nadat op het bezwaarschrift is beslist. Dat betekent dat verzoekers gelijk krijgen en dat zij op 9 juni 2025 niet aan Kroatië mogen worden overgedragen.

Rb Arnhem NL25.25473, 6.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10145

Pagina's