Nieuws

Rb: vrijstelling paspoortvereiste Armeense voor verblijf bij familie, onbekend in Armenië

De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag heeft verklaard dat zij niet in het bezit is van een paspoort en verzoekt om vrijgesteld te worden van het paspoort- en mvv-vereiste. De staatssecretaris heeft afwijzend beslist op de aanvraag. Bij haar bezwaarschift heeft eiseres een verklaring bijgevoegd van het “Passport and Visa department of Police of the Republic Armenia” (de verklaring) , over het niet geregistreerd staan van eiseres in het paspoortregister.

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres pas ten tijde van de hoorzitting voldeed aan de vereisten voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Op die hoorzitting zijn immers geen nieuwe stukken of bescheiden overgelegd. Eiseres heeft namelijk al bij haar aanvraag aangegeven dat zij in bewijsnood verkeert als het gaat om het overleggen van identificerende documenten en dat zij meerdere keren een paspoort heeft proberen aan te vragen bij de Armeense autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres uiterlijk met het bezwaarschrift aan de op haar rustende bewijslast voldaan.

Rb Arnhem NL23.34182, 26.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4188

Rb: weging ‘actuele bedreiging’ bij 1F-Nigeriaan, Chavez-aanvraag

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat er niet langer een actuele, daadwerkelijke en voldoende ernstige dreiging van hem uit gaat. De staatssecretaris kent in zijn motivering veel gewicht toe aan de omstandigheid dat eiser volgens de staatssecretaris zijn gedragingen ontkent en/of bagatelliseert, dat hij geen volledige openheid van zaken geeft en dat hij daarmee geen verantwoordelijkheid toont voor de misdrijven waarmee hij in verband wordt gebracht. Uit het arrest K. en H.F. volgt echter niet uitdrukkelijk dat een vreemdeling oprecht berouw moet tonen voor de door hem gepleegde 1(F)-misdrijven. Volgens de Afdeling zijn het tonen van verantwoordelijkheidsbesef en oprecht berouw wel voorbeelden van het gedrag en de houding van de vreemdeling ná het plegen van de 1(F)-misdrijven waaruit kan blijken dat een vreemdeling zijn leven aantoonbaar en duurzaam heeft gebeterd, maar het niet tonen van oprecht berouw is op zichzelf niet doorslaggevend voor de conclusie dat daarvan geen sprake is. Een vreemdeling die geen oprecht berouw toont zal weliswaar niet snel aannemelijk kunnen maken dat hij geen dergelijke bedreiging (meer) vormt, maar een vreemdeling kan ook andere omstandigheden aanvoeren die volgens hem maken dat hij niet (langer) een dergelijke bedreiging vormt. De staatssecretaris moet deze andere omstandigheden onderzoeken en daarop gemotiveerd ingaan.

Eiser heeft in dit kader onder meer aangevoerd dat hij samen met Amnesty International gastlessen geeft over zijn ervaringen met bendegeweld. Door enkel te stellen dat eiser tijdens deze lessen geen volledige openheid van zaken geeft, heeft de staatssecretaris deze activiteiten onvoldoende in zijn beoordeling betrokken. ...

Tot slot heeft de staatssecretaris de aard en ernst van de aan eiser verweten gedragingen op een onzorgvuldige manier betrokken. Het standpunt van de staatssecretaris dat er bij de beoordeling of iemand nog altijd een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten misdrijven die in het kader van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag worden tegengeworpen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 1 december 2022, waaruit volgt dat gekeken moet worden naar de aard en ernst van het specifiek aan de betreffende vreemdeling verweten 1(F)-misdrijf en dat dit beoordeeld moet worden in samenhang met alle andere in het arrest K. en H.F. genoemde omstandigheden. Deze beroepsgrond slaagt.

Rb Arnhem NL22.17385, 3.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4610

WBV 2024/8 : ook civiele dienstplicht Eritrea is vluchtgrond

In het landenbeleid voor Eritrea is opgenomen dat personen die aannemelijk kunnen maken dat zij het militaire onderdeel van de dienstplicht moeten vervullen in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming. Bij brief van 29 maart 2024 heeft de SvJ&V besloten dat ook personen die aannemelijk kunnen maken dat zij het civiele onderdeel van de dienstplicht moeten vervullen in aanmerking kunnen komen voor subsidiaire bescherming. De categorie personen die het civiele onderdeel van de dienstplicht moeten vervullen is daarom toegevoegd in C7/13.4.4 Vc.

WBV 2024/8, 21.3.24 in Staatscourant (nr. 10257) , 2.4.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-10257.html

Rb: risico vanwege westerse leefstijl bij terugkeer Afghanistan

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eisers gestelde verwestering geloofwaardig heeft geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris echter niet ten onrechte overwogen dat aan deze verwestering geen innerlijke politieke overtuiging of geloofsovertuiging ten grondslag ligt en dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij terugkeer opnieuw conformeert aan de in Afghanistan geldende normen en tradities. Eiser heeft dat immers voor zijn vertrek uit Afghanistan ook gedaan. De staatssecretaris heeft voorts kunnen overwegen dat niet is gebleken dat bij eiser sprake is van persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken die niet verborgen kunnen worden gehouden. Reeds daarom heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser niet valt onder Werkinstructie 2019/1.

Het voorgaande betekent echter niet dat de staatssecretaris daarmee voldoende heeft gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan geen reëel risico loopt op ernstige schade. Uit het Algemeen ambtsbericht van maart 2022 blijkt dat personen die vanuit een westers land naar Afghanistan terugkeerden reeds voor de machtsovername door de Taliban in 2021 in de negatieve aandacht konden staan van de Taliban en dat conservatieve elementen in de Afghaanse samenleving elk contact met ‘het Westen’ als verdacht zagen. Uit het Algemeen ambtsbericht van juni 2023, blijkt dat niet duidelijk is of verblijf in een westers land een rol speelt bij de vraag of bij terugkeer problemen worden ondervonden. Er is geen informatie over de behandeling door de Taliban van personen die verplicht terugkeren vanuit een Europees of westers land, omdat er nog geen personen verplicht zijn teruggekeerd. Bovendien vermeldt het ambtsbericht dat personen die gezien konden worden als verwesterd, bedreigd konden worden door de Taliban, familieleden of buren. Uit de overige door de staatssecretaris genoemde bronnen komt geen nadere informatie naar voren over de situatie van terugkeerders na de machtsovername door de Taliban.

Nu uit de genoemde bronnen niet duidelijk wordt of en welk risico eiser loopt bij terugkeer vanuit Europa naar Afghanistan, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zal lopen. Het beroep is gegrond

Rb Groningen NL23.21621, 4.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4777

Rb: landenbeleid Afghanistan niet in overeenstemming met 15c-uitleg HvJ, Tadjiekse sjiiet

De rechtbank stelt vast dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn in Afghanistan voornamelijk gebaseerd is op informatie in het AAB waarbij verweerder kennelijk het aantal burgerslachtoffers bepalend heeft geacht voor het bestaan van en de intensiteit van het gewapende conflict. Naar het oordeel van de rechtbank is dit nieuwe (landen)beleid  niet in overeenstemming met de uitleg van het Hof van Justitie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, en daarmee evenmin met de Nederlandse implementatie hiervan in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder sub b, onderdeel 3, van de Vw. Uit voornoemd arrest volgt namelijk dat een dynamische afweging moet worden gemaakt, die een kruislingse analyse van alle omstandigheden van het geval bevat. Daarmee mag voor de vraag of sprake is van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict aan het aantal burgerslachtoffers aldus geen doorslaggevend gewicht worden toegekend, maar moeten ook de gevolgen van een gewapend conflict, zoals mensenrechtenschendingen, en de mate waarin de staat of de organisaties die het betrokken gebied controleren het vermogen hebben om de burgers tegen (de gevolgen van het) conflict te beschermen, alsmede de vraag of internationale bijstand wordt verleend, bij de beoordeling worden betrokken. Een dergelijke afweging heeft verweerder niet gemaakt....

Het ligt op de weg van verweerder om te beoordelen of eiser, gelet op de omstandigheid dat hij een sjiitische Tadzjiek is en in het licht van de huidige algemene situatie in Afghanistan, een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat in het AAB over Afghanistan van 30 juni 2023 staat dat volgens schattingen 10-15% van de Afghanen sjiitisch is en dat het merendeel van de Afghaanse sjiieten, te weten ongeveer 90 procent, Hazara’s betreft. Daarbij is aangegeven dat zich ook sjiieten bevinden onder de Tadzjieken. Niet in geschil is dat eiser tot deze etnische groep behoort. Nu Hazara’s, die voor het overgrote deel sjiiet zijn, als risicogroep in het landenbeleid zijn aangemerkt valt, zonder nadere motivering, niet in te zien waarom de etnische groep Tadzjieken als sjiitische minderheid niet als risicogroep wordt aangemerkt en bij terugkeer geen problemen zal ondervinden. Daarbij wijst de rechtbank er ook nog op dat in het hierboven genoemde AAB staat dat de speciale rapporteur van de Verenigde Naties zeer bezorgd is over de aanhoudende bedreigingen en aanvallen - zowel fysiek als verbaal - tegen religieuze minderheden, waaronder de Hazara sjiieten en andere sjiitische moslims en dat de Hazara’s net als andere sjiitische minderheden last hebben van een negatief imago in de samenleving en het doelwit zijn van extremistische groeperingen. Daarom is de (veiligheids)situatie van beide groepen volgens het AAB vergelijkbaar. Ook staat in het AAB dat sjiieten door bijvoorbeeld de ISKP beschouwd worden als afvalligen waardoor zij een legitiem doelwit zijn om te doden.20 Vergelijkbare informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het door eiser aangehaalde EUAA-rapport van december 2023. Daar komt bij dat uit de overige door eiser in dit verband aangehaalde stukken volgt dat Tadzjieken doelwit van de Taliban zijn vanwege hun (veronderstelde) connectie met de NRF. Al deze aspecten heeft verweerder niet (voldoende) kenbaar in zijn motivering betrokken.

Rb Zwolle NL23.26060, 25.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4506

Rb: bij dreigende intrekking status ivm openbare orde, grondslag asielstatus heroverwegen

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Ook is niet aangetoond dat er sindsdien een positieve gedragsverandering heeft plaatsgevonden......

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris ten onrechte nagelaten of er (achteraf bezien) op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog een andere grond voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw 2000 van toepassing was. De rechtbank wijst er in dit verband op dat volgens vaste rechtspraak van de ABRvS ervan moet worden uitgegaan dat, als aan een vreemdeling een asielvergunning op basis van de b-grond is verleend, de vreemdeling geen procesbelang heeft bij het instellen van een beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit, zolang de verleende vergunning geldig is. Er is namelijk slechts sprake van een belang bij de beoordeling van een beroep tegen een dergelijk besluit als de vreemdeling daarmee in een gunstigere positie zou kunnen komen. Een wijziging van de verleningsgrond van de verblijfsvergunning asiel (van de b-grond naar de a-grond) leidt daar niet toe. Dit belang kan wel ontstaan als de vergunning op enig moment zou worden ingetrokken of niet wordt verlengd. De vreemdeling kan daartegen een rechtsmiddel aanwenden en dan ook ageren tegen het feit dat aan hem geen asielvergunning op basis van de a-grond was verleend. Op dat moment kan de vreemdeling de motivering van de beslissing om de vergunning niet op de a-grond te verlenen ten volle aan de orde stellen, zonder dat hem daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit in zoverre in rechte is komen vast te staan. De rechtbank wijst in dit verband op uitspraken van de ABRvS van 21 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2709) en 13 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1625).....

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het besluit komt om die reden voor vernietiging in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding de overige beroepsgronden te bespreken. Het beroep is gegrond.

Rb Groningen NL23.3822, 26.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4222

Rb: bij staatlozen is onderzoek toegankelijkheid land van bestendig verblijf niet verplicht

Ten aanzien van de vraag waarom beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid wel bij een veilig derde land in de rede ligt, maar niet bij een land van bestendig verblijf, heeft de staatssecretaris aangegeven dat de parallel tussen het land van bestendig verblijf en het concept veilig derde land niet opgaat. Er kan namelijk alleen van een vreemdeling worden verwacht dat hij naar een derde land vertrekt, wanneer die persoon daar geen risico loopt op schending van het refoulementbeginsel en daar om een asielstatus kan verzoeken. Dat betekent dat de vreemdeling in kwestie moet worden toegelaten tot het derde land. De achterliggende gedachte bij een veilig derde land is dat de inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas in het veilig derde land kan worden verricht.

Bij een land van bestendig verblijf is de situatie anders. Het land van de vroegere verblijfplaats, ook wel het land van bestendig verblijf, is voor staatlozen het land van herkomst. Voor staatlozen wordt er inhoudelijk getoetst aan het land van de vroegere verblijfplaats, oftewel het land van bestendig verblijf. Binnen die inhoudelijke toets is het de vraag of vreemdelingen een risico lopen op vervolging of ernstige schade. Het al dan niet worden toegelaten is geen daad van vervolging of ernstige schade en dit valt om die reden dus buiten het beoordelingskader.....

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de vaststelling van de gebruikelijke verblijfplaats niet wordt toegekomen aan de vraag of die gebruikelijke verblijfplaats feitelijk toegankelijk is.

Rb Groningen NL23.23384 en NL23.23386, 26.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4216

RvS: uitgaan van echtheid Keniaans paspoort en dus van Keniaanse nationaliteit ipv Somalische

De Afdeling overweegt als volgt. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij alles doet waar hij redelijkerwijs toe in staat is om van de autoriteiten van Kenia een verklaring te verkrijgen waaruit blijkt of zij het paspoort aanmerken als rechtsgeldig afgegeven en/of de vreemdeling als hun onderdaan beschouwen. De vreemdeling stelt dat het zoeken van contact met de Keniaanse autoriteiten strijd zou opleveren met het nemo tenetur-beginsel. De vreemdeling heeft niet toegelicht waarom een eventuele strafrechtelijke vervolging voor paspoortfraude zou maken dat hij bij terugkeer naar Kenia een risico loopt op een art. 3 EVRM schending.  

Als een vreemdeling een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de staatssecretaris om die autoriteiten te benaderen. Hiervoor moet de vreemdeling wel toestemming geven. Als een vreemdeling daarvoor toestemming weigert te geven, mag de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag uitgaan van de op het paspoort vermelde nationaliteit. Als de autoriteiten ook niet reageren op het verzoek van de staatssecretaris, moet de staatssecretaris de asielaanvraag beoordelen aan de hand van alle relevante omstandigheden, waarbij het voordeel van de twijfel ook moet worden betrokken. 

De vreemdeling heeft onvoldoende moeite gedaan om aannemelijk te maken dat hij zijn Keniaanse paspoort op frauduleuze wijze heeft verkregen nu hij geen contact heeft gezocht met de autoriteiten. De staatssecretaris mocht daarom van de Keniaanse nationaliteit uitgaan.

Hoger Beroep tegen Rb Amsterdam NL23.13733, 9.6.23
ABRvS 202303806/1, 14.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1071

Rb: geen overdracht naar Bulgarije ivm slechte behandeling

De rechtbank stelt vast dat de Afdeling zich niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat hierin fundamentele systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo hebben bereikt. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van Afdeling van 5 februari 2024 en 16 augustus 2023, maakt dat niet anders omdat zij zich hierin niet heeft uitgelaten over de opvang- en detentieomstandigheden. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet in het geval van eiser en naar aanleiding van hetgeen hij heeft verklaard geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en sluit zich aan bij de motivering en overwegingen in de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen.

Rb Haarlem NL24.4396 + NL24.4397, 28.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4418

Rb: LHBTI vluchteling mishandeld in Kroatie, geen overdracht

Eisers hebben tijdens het gehoor een beeld geschetst van gedwongen afgifte van vingerafdrukken, detentie, mishandeling wegens geaardheid, het afpakken en niet teruggeven van spullen, pushbacks en het onthouden van water. Dit beeld komt ook naar voren in de brandbrief die de Stichting LGBT Asylum Support op 26 maart 2024 aan de staatssecretaris heeft gestuurd. In de brandbrief worden zeven schrijnende, mensonterende situatie geschetst waar lhbtiq-asielzoekers in Kroatië mee te maken hebben gehad. De aldaar onder punt 6 genoemde casus betreft de zaak van eisers. Eiser 1 is door de politie hard tegen zijn been geschopt toen kenbaar werd dat hij homoseksueel is en Hiv-positief is. De autoriteiten hebben ook de medicatie die eiser 1 in verband daarmee gebruikt, afgenomen en niet aan hem terug gegeven, ook niet toen daarom gevraagd werd. Eisers zijn ongeveer zeven uur vastgehouden in een onverlichte tent waar zij de nacht moesten doorbrengen. Zij kregen geen water of eten. Eisers kenmerken deze manier van behandeling als traumatisch en mensonterend. Eisers hebben vervolgens een brief gekregen waar uit bleek dat zij Kroatië binnen twee dagen moesten verlaten. Eisers zijn niet toegelaten tot de asielprocedure en hebben te maken gehad met een pushback.

Deze feiten en omstandigheden zijn door de staatssecretaris onvoldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling. De staatssecretaris heeft nagelaten om te motiveren waarom van eisers kan worden verwacht dat zij zich tot dezelfde Kroatische autoriteiten wenden met een klacht of zich opnieuw wenden tot die autoriteiten voor een behandeling van zijn asielaanvraag.

Rb Groningen NL24.7673 en NL24.7675, 5.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4834

Pagina's